[English below]
Aan het begin van de 21e eeuw was het Nationaal Glasmuseum ernstig in verval geraakt. Het museum was gevestigd in de verwaarloosde villa van de fabrieksdirecteur die het Leerdamse glas een eeuw eerder groot had gemaakt. Een wat treurig monument van een roemrucht industrieel en ook idealistisch verleden. Aanvankelijk was het een typisch bedrijfsmuseum geweest maar hoe meer het Leerdamse glas in de loop van de vorige eeuw in de problemen was gekomen door goedkope concurrentie uit lage lonenlanden, hoe meer het museum probeerde een eigen artistieke koers te varen. Het museum richtte zich op hedendaagse glaskunstenaars die vaak in hun eigen studio vrije kunstwerken maakten. Rijp en groen door elkaar en, als we eerlijk zijn, zonder veel ontwikkeling. Een vergrijzend publiek verzamelde nog wel, maar glas was allesbehalve hip.
Rond het jaar 2000 was de nood bij de glasfabriek zo gestegen dat ze besloten de waardevolle collectie en het museumpand te verkopen. Als eerste boden ze het aan de museumstichting aan, maar als die het geld niet bij elkaar kon krijgen dan zou het naar de hoogst biedende gaan. Het glasmuseum in Corning, USA bijvoorbeeld. Bestuurslid Wouter Ritsema van Eck vroeg mij om een fondsenwervingsplan te maken. Dat wilde ik wel maar ik dacht dat zo’n plan alleen kans van slagen had als dit ingebed zou worden in een compleet transformatieplan voor het museum. Samen met conservator Job Meihuizen schreef ik in 2001 een plan onder de noemer “Het Schoone Wint”, één van de idealistische motto’s van de oude fabrieksdirecteur. Al in 2001 werd het pand gekocht en in het voorjaar van 2002 werd de collectie verworven met steun van het Ministerie OCW, de Mondriaanstichting en de Vereniging Rembrandt. Maar hoe nu verder? Het pand stond op instorten, dagelijks moest de vooroorlogse verwarmingsinstallatie worden bijgevuld omdat het water onder de vloer weglekte. Vanwege ruimtegebrek was de collectie deels opgeslagen in een voormalige wc.
Eind 2003 kozen we de vlucht vooruit en vroegen we een subsidie aan voor de Basisinfrastructuur van het rijk. Tot onze stomme verbazing werd dat verzoek ingewilligd en kreeg het museum een plek in de BIS met een meerjarige subsidie. De enige eis die het ministerie stelde is dat het museum zou professionaliseren en een directeur aanstellen. In oktober 2004 begon ik daaraan voor aanvankelijk twee dagen in de week met een heldere opdracht: het vervallen en veel te kleine museum restaureren, uitbreiden en professionaliseren. Maar dat, zo realiseerde ik me, kon alleen als we een nieuwe relevantie voor het glas konden vinden. Een relevantie die verder ging dan slechts een thuis bieden aan de artistiek gezien weinig innovatieve glaskunstgemeenschap in Nederland.Niet alleen het museum maar glas zelf moest weer relevant worden.
Daartoe gaven we opdrachten aan vormgevers, modeontwerpers en aan kunstenaars die vrijwel geen van allen eerder gewerkt hadden met glas. Al snel deden zich nieuwe kansen voor. Per 1 januari 2007 fuseerde het museum bijvoorbeeld met de toeristische attractie ‘Glascentrum Leerdam’ in het centrum van de stad. Het glascentrum werd een aparte vestiging van het museum. Onder de nieuwe naam ‘De Glasblazerij’ kreeg het museum er niet alleen een publieksattractie bij maar ook een klein fabriekje met ongekende mogelijkheden om te experimenteren met glas.
Kort daarna konden we de buurvilla van het museum aan de Lingedijk kopen. Die aankoop bracht de restauratie en uitbreiding van het museum zelf in een stroomversnelling. Architect Peter van Assche van Bureau SLA verbond de twee villa’s met elkaar door vier lange loopbruggen op elke verdieping. In die loopbruggen kwam het ‘transparante depot’ waardoor de 10.000 stuks glaswerk allemaal tegelijk getoond konden worden. Een briljant ontwerp dat door de Volkskrant geroemd werd als beste ontwerp van dat jaar.
In juni 2010 kon het compleet vernieuwde glasmuseum officieel worden heropend door Koningin Beatrix. Eindelijk deden we de grootse naam van ‘Nationaal’ Glasmuseum de eer aan die het verdiende.
Ter gelegenheid van de heropening publiceerden we het tijdschrift GLAS (ontwerp Suzanne Hertogs) vol ‘breekbare idealen’.
Arnoud Odding
The National Glass Museum – Fragile ideals
At the beginning of the 21st century, the National Glass Museum had fallen into serious decline. The museum was housed in the crumbling villa of the factory director who had brought Leerdam glass greatness a century earlier. A somewhat sad monument to an illustrious industrial and also idealistic past. Initially, it had been a typical company museum but the more Leerdam glass had run into trouble over the course of the last century due to cheap competition from low-wage countries, the more the museum tried to steer its own artistic course. The museum focused on contemporary glass artists who often created free artworks in their own studios. Mature and fresh mixed together and, if we are honest, without much development. An ageing audience still gathered, but glass was anything but hip.
Around the year 2000, the urgency at the glassworks had risen so much that they decided to sell the valuable collection and the museum premises. First, they offered it to the museum foundation, but if it could not raise the money it would go to the highest bidder. The glass museum in Corning, USA, for example. Board member Wouter Ritsema van Eck asked me to make a fundraising plan. I wanted to, but I thought such a plan would only have a chance of success if embedded in a complete transformation plan for the museum. Together with curator Job Meihuizen, I wrote a plan in 2001 under the heading “Het Schoone Wint”, one of the old factory director’s idealistic mottos. In 2001, the building was already bought and in spring 2002 the collection was acquired with support from the Ministry of Education, Culture and Science, the Mondriaan Foundation and the Rembrandt Art Association.
But how to proceed? The building was on the verge of collapse, the pre-war heating system had to be topped up daily because water was leaking under the floor. Due to lack of space, part of the collection was stored in a former toilet. In late 2003, we chose the escape ahead and applied for a grant for the state’s Culture Basic Infrastructure (BIS). To our amazement, that request was granted and the museum got a place in the BIS with a multi-year grant. The only requirement set by the ministry was that the museum should professionalise and appoint a director. In October 2004, I started that for initially two days a week with a clear assignment: restore, expand and professionalise the dilapidated and far too small museum. But that, I realised, was only possible if we could find a new relevance for the glass. A relevance that went beyond merely providing a home for the artistically uninnovative glass art community in the Netherlands. Not just the museum but glass itself had to become relevant again.
To this end, we commissioned designers, fashion designers and artists, almost none of whom had worked with glass before. New opportunities soon presented themselves. On 1 January 2007, for instance, the museum merged with the tourist attraction ‘Glassworks Leerdam’ in the city centre. This ‘hot shop’ became a separate branch of the museum. Under the new name ‘De Glasblazerij’, the museum gained not only a public attraction but also a small factory with unprecedented opportunities to experiment with glass.
Shortly afterwards, we were able to buy the museum’s neighbouring villa on Lingedijk. That purchase accelerated the restoration and expansion of the museum itself. Architect Peter van Assche of Bureau SLA connected the two villas by four long walkways on each floor. Into those walkways came the ‘transparent depot’ that allowed the 10,000 pieces of glassware to be displayed all at once. A brilliant design that was praised by the Volkskrant as the best design of that year.
In June 2010, the completely renovated glass museum could be officially reopened by Queen Beatrix. At last, we did the grand name of ‘National’ Glass Museum the honour it deserved.
To mark the reopening, we published the magazine GLAS (Dutch only) full of ‘fragile ideals’.
Arnoud Odding